Abel juicht.
Hij mag vandaag zelf naar school fietsen.
Dat mag hij op zijn vijfde nog niet zo vaak.
Het duurt even voordat hij zijn slot los heeft gemaakt van het hek.
Een flutslot eigenlijk, bedenk ik me. Kun je volgens mij met een huistuin- enkeukenschaar zo doorknippen.
Dan fietst hij weg.
“Pappa, ik ga als een speer!”
Hij stopt netjes vlak voor de Laan van Meerdervoort, die wij thuis de Laan van M noemen.
Verkeer racet aan mijn mannetje voorbij.
Druk kwebbelend blijft hij staan kijken.
Ik pak hem even bij zijn capuchon en begeleid hem de vervaarlijke Laan over, alsof ik de Amazone met krokodillen overzwem.
Fiets-auto-tram-weer tram-weer auto-weer fiets.
Dan mag hij weer alleen verder fietsen.
“Op het rode stuk blijven, toch pappa?”
Bij het woordje “toch” schiet zijn stem zoals altijd de lucht in.
Daar gaat hij weer, altijd op volle kracht.
En ja, natuurlijk mag hij op het knopje van het verkeerslicht drukken.
“Ooooh!” schreeuwt hij heel hard.
“Ooooh, die mevrouw reed door rood!”
Hij schudt zijn hoofd. Zijn blonde haren schudden heen en weer.
“Dat mag niet, hè pap?”
“Nee Abel,dat mag zeker niet.”
“Doe jij dat wel eens, pap?”
“Doorrijden Abel, kijk, het is groen.”
“Jaaaaaa, groen!”
En weg is hij weer.
De kleine wielen draaien als een razende rond.
“We gaan niet over de stinkweg, toch pap?”
Die weg stinkt helemaal niet, maar de route langs de bakker ruikt natuurlijk veel lekkerder.
“Jawel, lekker over de stinkweg Abel, dat vinden we lekker ruiken, toch?”
“Neeeee!”
Hij begint te schaterlachen.
“Wel langs de bakker, toch pap?”
“Oké dan, langs de bakker.”
Even later zijn we op het schoolplein.
Abel wil zijn waardeloze slot perse zelf om het hek en door zijn achterwiel prutsen; een onmogelijke opgave, omdat het slot te kort is.
Maar Maria Montessori zei:’”Leer mij door het zelf te doen.”
Dus ik sta erbij en ik kijk er na.
Na een tijdje zeg ik dan toch maar:”Dat gaat niet, Abel, doe maar om het voorwiel.”
“Oh ja!” hij slaat met een hand op zijn voorhoofd.
Dan prutst hij weer verder bij het voorwiel.
Mijn handen jeuken om het over te nemen, dus ik steek ze maar in mijn zakken. Een bevriende vader loopt langs: “Hé, help hem eens mee, joh, je staat daar met je handen in je zakken naar te kijken, laat mij maar even, kijk Abel, zo doe je dat.”
Rustig maar resoluut neemt hij alles over. Dan geeft hij mij het sleuteltje, zegt “moeilijk hè?” tegen me en loopt door.
Abel staat er nogal verbouwereerd bij.
“Laat nu maar, Abel, we moeten gaan, anders komen we te laat.”
Met een beteuterd gezicht en iets brommend over “zelf doen” loopt hij mee, terwijl hij mijn hand pakt.
“Ik mag wel zelf de sleutel in mijn tas doen, toch pap?”
Ja, dat mag.
Met zijn tong uit zijn mond frommelt hij de rits van zijn tas open en doet de sleutel erin.
“Dat kan ik wel, toch pap?”
“Jij kan alles, Abel, jij kan alles.”
Marcel Groeneweg